Baljuws of boeven? Machtsmisbruik in Den Haag

Den Haag in de 17e eeuw. (Foto: Wikimedia)

In de 17e eeuwse Republiek waren de baljuws berucht en gevreesd om hun machtsmisbruik. Velen werden aangeklaagd, maar de meesten kwamen er met een berisping van af. Eén Haagse baljuw kreeg de doodstraf, terwijl zijn opvolger zo mogelijk nog corrupter was.

Door Richard Velthuizen

Het was in de Republiek een traditie om bij het overlijden van een hooggeplaatst persoon een dichter in te huren om het leven van de overledene te bezingen. Zo verdiende bijvoorbeeld Joost van den Vondel op die manier een aardig centje bij.

Ook na het overlijden van Adriaen Rosa (1618-1689), baljuw van Den Haag van 1681 tot 1689, verscheen er zo’n gedicht. Maar het Lyck-dicht op den Bailliu Rosa oordeelde niet mals. In felle bewoordingen beschuldigde de anonieme auteur Rosa van afpersing en souteneurschap. Wie wil weten hoe er werd gescholden in de 17e eeuw, moet dit pamfletje zeker even lezen.

Waar Rosa deze scheldkanonnade aan heeft verdiend is moeilijk na te gaan, omdat er erg weinig over de familie Rosa bekend is. Het Lyck-dicht geeft gelukkig wel een aanwijzing, want Rosa wordt in het eerste vers omschreven als “Van Banchems Naasaat; maar voorloper in boosdaad”.

Dit verwijst naar Johan van Banchem (1615-1694), Den Haags meest beruchte baljuw.

Machtsmisbruik

Van Banchem had het baljuwsambt gekregen van Willem III na diens machtsovername in 1672, volgens sommige historici als dank voor zijn rol in de lynchpartij van de gebroeders De Witt. Van Banchem voelde zich beschermd door de stadhouder en joeg al spoedig de Haagse elite tegen zich in het harnas. Hij maakte het hierin zo bont, dat Willem zich in 1675 gedwongen zag om hem te laten vallen als beschermeling.

Na een formeel onderzoek naar Van Banchems machtsmisbruik, werd hij in 1679 uit zijn ambt gezet en ter dood veroordeeld. Hij ging echter bij de Hoge Raad in beroep, wat een langdurige procedure werd. Van Banchem overleed uiteindelijk in gevangenschap in 1694. Het baljuwschap werd na Van Banchems val tijdelijk vervuld door Johan Rosa, één van de burgemeesters van Den Haag.

Op 25 maart 1681 werd het ambt verkocht aan de broer van Johan Rosa, Adriaen. De verkoop van ambten werd in de Republiek gezien als een investering in aanzien en geld. Met name het baljuwsambt was een lucratieve aanbesteding. Naast een vaste onkostenvergoeding, was de baljuw voor zijn levensonderhoud aangewezen op de geldboetes die hij inde. Dat werkte niet zelden corruptie in de hand.

Niet iedere baljuw maakte misbruik van zijn macht, maar een schobbejak als Van Banchem kon erg creatief worden in zijn zelfverrijking.

12.11.15.Machtsmisbruik Den Haag - de witt
Het ‘Groene Zoodje’ in Den Haag na de publieke terechtstelling van de Gebroeders de Witt.  Mogelijk heeft Van Banchem het baljuwsambt gekregen als dank voor zijn rol in de lynchpartij van de gebroeders. (foto: Wikimedia)

Afpersingspraktijken

Den Haag was de tweede prostitutiestad van de Republiek. Een goed glas wijn en een bezoek aan een dame van plezier waren veel gebruikte diplomatieke smeermiddelen aan het Binnenhof. Hoewel prostitutie officieel verboden was in de Republiek, werd het in de praktijk vaak gedoogd.

Maar een nog zwaarder vergrijp dan prostitutie, was overspel binnen het huwelijk. Boetes van duizenden guldens en tientallen jaren verbanning uit de gemeenschap waren hierin geen uitzondering. Daarnaast waren de eer en goede naam van de overspelige volledig geruïneerd als hij werd betrapt. En die goede naam was een eerste vereiste voor iedere publieke functionaris, ook in de 17e eeuw.

"De Koppelaarster" uit 1625 van Gerard van Honthorst. Prostitutie kwam in Den Haag veel voor en was een door kunstenaars veel gebruikt thema. (Foto: Wikimedia)
“De Koppelaarster” uit 1625 van Gerard van Honthorst. Prostitutie kwam in Den Haag veel voor en was een door kunstenaars veel gebruikt thema. (Foto: Wikimedia)

Bordelen

Van Banchem wist uiteraard heel goed waar de bordelen zich bevonden. Wanneer hij een hoogwaardigheidsbekleder betrapte tijdens een avontuurtje, wist hij dat er geld te verdienen was. Hij stelde de overspelige dan voor de keuze: óf een officiële aanklacht voor overspel met publiekelijke schande tot gevolg óf de verdachte betaalde een afkoopsom aan de baljuw. Die kon vele malen hoger uitvallen dan de oorspronkelijke boete, maar de overspelige zou daarmee wel zijn eer en publieke functie behouden en de woede van moeder de vrouw ontlopen.

Deze praktijk werd ook wel de compositie genoemd. Oorspronkelijk was het composeren een legaal middel om slachtoffers van misdrijven via de baljuw schadeloos te stellen, maar in de handen van Van Banchem schoot dit middel zijn doel ver voorbij.

Geheime codes van prostituees

Van Banchem dwong de prostituees onder bedreiging van het tuchthuis om hem door middel van geheime codes te laten weten wanneer zij een hooggeplaatst persoon als klant op bezoek hadden. Ook arrangeerde hij afspraken tussen hoogwaardigheidsbekleders en prostituees in zijn eigen huis. Van Banchem deed zich dan eerst voor als vertrouweling, om als de daad geschied was zijn slachtoffers af te persen.

Hij kon lang ongehinderd zijn gang gaan, want al zijn slachtoffers zwegen uit angst voor de publieke schande. Maar in 1678 overspeelde Van Banchem zijn hand: hij had te veel machtige magistraten op zijn payroll staan.

Bordeelscène van Frans van Mieris de Oudere (1659?), collectie Mauritshuis, Den Haag. (foto: Wikiemedia)
Bordeelscène van Frans van Mieris de Oudere (1659?), collectie Mauritshuis, Den Haag. (foto: Wikiemedia)

Bijna onaantastbaar

Van Banchem had de fout gemaakt de lokale Haagse elite te benadelen, waardoor Willem III zijn beschermeling wel moest laten vallen. Ook Rosa bevond zich in Willems invloedsfeer. De Rosa’s waren door een uitgekiende huwelijksstrategie nauw verbonden aan het geslacht Fagel. Caspar Fagel (1634-1688) was Willems raadspensionaris op het moment van Rosa’s aantreden.

Een andere protegé van Willem III, de Rotterdamse baljuw Jacob van Zuylen van Nievelt (1642-1695), was eveneens gehaat bij de bevolking. In 1690 sloeg in Rotterdam de vlam in de pan na de executie van een lokaal geliefd burger, Cornelis Costerman (1661-1690). Costerman was door de baljuw op uiterst dubieuze gronden ter dood veroordeeld voor moord.

Toen de scherprechter een potje maakte van de executie, braken er op verschillende plekken in Rotterdam rellen uit en werd het huis van de baljuw geplunderd. Naar aanleiding hiervan werd er een onderzoek ingesteld naar het functioneren van Van Zuylen, maar in tegenstelling tot Van Banchem werd Van Zuylen door Willems ingrijpen in 1692 in eer en ambt hersteld.

Adriaen Rosa links vooraan op het schilderij 'De Haagse Magistraat' uit 1682 van Johan de Bean. (Foto: Haags Historisch Museum)
Adriaen Rosa links vooraan op het schilderij ‘De Haagse Magistraat’ uit 1682 van Johan de Bean. (Foto: Haags Historisch Museum)

Bijna onaantastbaar

Uit Rosa’s Lyck-dicht blijkt dat Rosa de afpersingspraktijken in Den Haag onverminderd voortzette, maar blijkbaar zijn slachtoffers beter wist te kiezen. Van Banchem, Rosa en Van Zuylen zijn goede voorbeelden van de oncontroleerbare machtspositie van de baljuws in de Republiek, die voor de handhaving van de wet waren aangewezen op de medewerking van schimmige informanten, prostituees en hun souteneurs. Omdat de baljuw verantwoordelijk was voor zowel de opsporing als de rechtspleging, was hij bijna onaantastbaar. Bijna, want de zaak Van Banchem toont dat niet alles door de beugel kon.

Verder lezen en kijken

©GeschiedenisBeleven.nl, auteur: Richard Velthuizen, eindredactie: Nienke Smit, beeldredactie: Nienke Hottinga, foto’s: Wikimedia

Leestips