De moord op Walther Rathenau

Walter Rathenau in 1921. (foto: Wikimedia)

Zaterdag 24 juni 1922 leek een dag als alle andere. Ook in Berlijn-Grünewald, waar Walther Rathenau, minister van Buitenlandse Zaken van de Republiek van Weimar, zich opmaakte voor de dagelijkse autorit naar zijn ministerie aan de Wilhelmstrasse.

Door Herman Hiemstra

Die ochtend werd zijn auto ter hoogte van de Königsallee ingehaald door een ander voertuig. Eén van de inzittenden beschoot de minister met een MP-18 machinepistool. Een tweede man gooide een handgranaat naar binnen.

De bewindsman overleed vrijwel direct aan zijn verwondingen. De beide hoofddaders – Erwin Kern en Hermann Fischer – kwamen na een lange klopjacht om het leven. De andere medeplichtigen, onder wie de later zeer bekende schrijver Ernst von Salomon (1902-1972), werden tot gevangenisstraffen veroordeeld.

Hervormer

Walther Rathenau (1867-1922) werd geboren als zoon van Emil Rathenau, een prominent Joods zakenman en stichter van de Allgemeine Elektricitäts-Gesellschaft (AEG). Walther studeerde natuurkunde, scheikunde en filosofie in Berlijn en Straatsburg en was korte tijd werkzaam als ingenieur, voordat hij in 1899 werd opgenomen in het AEG-bestuur.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog bekleedde Rathenau hoge functies op de afdeling voor grondstoffen van het ministerie van Oorlog. In die jaren zag hij kans de economie van Duitsland op zo’n manier om te vormen dat het land bij machte was de oorlog gedurende vier jaar voort te zetten, ondanks het almaar toenemende gebrek aan werkkrachten en grondstoffen.

Een krantenbericht over de moord op Walter Rathenau en zijn postzegel uit de reeks 'Mannen uit de geschiedenis van Duitsland', 2008. (foto: Wikimedia)
Een krantenbericht over de moord op Walter Rathenau en zijn postzegel uit de reeks ‘Mannen uit de geschiedenis van Duitsland’, 2008. (foto: Wikimedia)

Herstelbetalingen

In de eerste jaren na de Eerste Wereldoorlog zat de nog prille Weimarrepubliek met één allesoverheersend probleem: de enorme herstelbetalingen aan Frankrijk en Groot-Brittannië. Rathenau adviseerde de regering in 1920 het zo gehate Verdrag van Versailles niet categorisch te verwerpen. Door te beginnen het verdrag uit te voeren, zou er ruimte ontstaan voor onderhandelingen met de voormalige vijanden. Dit leek de enige manier om de gigantische last van de herstelbetalingen te verlichten.

Kwaad bloed bij nationalisten

In 1921 werd Rathenau benoemd tot minister van Wederopbouw. Op 1 februari 1922 volgde zijn benoeming tot minister van Buitenlandse Zaken. Zijn vastberadenheid om Duitsland te verplichten het Verdrag van Versailles te laten nakomen – terwijl hij tegelijkertijd werkte aan het herzien van de bepalingen – zette veel kwaad bloed bij Duitse nationalisten.

Hij joeg ze nog eens extra tegen zich in het harnas door de onderhandelingen van het Verdrag van Rapallo met de nog jonge Sovjet-Unie. In dat verdrag werden de Duitse en Russische oorlogsschulden tegen elkaar weggestreept, werden handelsvoordelen afgesproken en kwam het tot een herstel van de wederzijdse diplomatieke betrekkingen.

De leiders van de toen nog obscure nazipartij en andere rechtse elementen beweerden dat hij deel uitmaakte van een ‘Joods-communistische samenzwering’.

Dolkstootlegende

Na de oorlog had Rathenau veel vijanden. Zij bestonden voornamelijk uit conservatieve militairen, ambtenaren en industriëlen uit het voormalige keizerrijk. Een groot deel van hen hield consequent de leugen vol dat het Duitse leger onder Hindenburg en Ludendorff ‘im Felde unbesiegt’ was en dat de oorlogsnederlaag was veroorzaakt door de Duitse socialisten die met hun revolutie van 1918 het leger ‘in de rug’ hadden aangevallen.

In de roerige jaren na de Eerste Wereldoorlog werd deze ‘dolkstootlegende’ bewust uitgebuit door met name een veteranenorganisatie als Stahlhelm en rechts-extremistische partijen als de Deutschnationale Volkspartei en de Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei (NSDAP).

Wraak voor Versailles

Conservatieven en nationalisten verafschuwden de democratische republiek van Weimar en waren uit op wraak voor het ‘smadelijke’ Verdrag van Versailles. Zij haatten politici als Rathenau, die niet alleen bereid leken ‘Versailles’ uit te voeren, maar ook nog eens de moed hadden om verzoening en eenwording te preken. Extreemrechtse groepen gingen steeds meer op zoek naar ‘Novemberverbrecher’ om wraak te nemen. Bij hun haat jegens Rathenau speelde ook nadrukkelijk zijn Joodse afstamming mee.

De moord op Rathenau in 1922 was één van de ongeveer 500 politieke moorden van dat jaar. Vrijwel allemaal gepleegd door daders uit extreemrechtse hoek en gericht op het ondermijnen van de wankele democratie.

Aan de andere kant werden rond de begrafenis van Rathenau (op 27 juni) in verschillende Duitse steden spontaan betogingen georganiseerd waar honderdduizenden aan meededen.

Republikeinse Jeugd op weg naar het graf Walter Rathenau, 1 juni 1923. (foto: Bundesarchiv)
Republikeinse Jeugd op weg naar het graf Walter Rathenau. (foto: Bundesarchiv)

Een vroege Europeaan

Walther Rathenau was – als we zijn biografie van Harry Graf Kessler (1868-1937) mogen geloven – een man vol innerlijke conflicten en tegenstrijdigheden. Hij was, volgens Kessler, een rationeel denkende ondernemer met allerlei ideeën over efficiënte productiemethoden, maar hij verdiepte zich ook in de zielstoestand van de mens. Voordat hij de politiek in ging, was Rathenau naast directeur-generaal van AEG ook commissaris bij 84 grote Duitse ondernemingen. In veel van zijn publicaties nam hij het op voor het proletariaat. Hij was schatrijk, maar pleitte ook voor beperking van het persoonlijk eigendom.

In Rathenaus geest werkten twee tegenstrijdige werelden op volle toeren. Hij was zich zeer bewust van zijn Joodse afstamming, maar tegelijk bewonderde hij Pruisen. Hij besefte heel goed hoe zeer die twee werelden in zijn ziel met elkaar streden.

Al in 1913 had hij concrete plannen om tot een Europese Economische Gemeenschap te komen. Als dat zou gebeuren, dan zou vanzelf de politieke eenwording van Europa volgen en het nationalisme verdwijnen, zo dacht hij.

Aanhangsel of voorgeschiedenis

Stefan Zweig (1881-1942) schreef in Die Welt von Gestern het volgende over het rampjaar 1922: “Niets was zo noodlottig voor de Duitse republiek dan haar idealistische poging het volk en zelfs haar vijanden alle vrijheid te geven. Want het Duitse volk – een volk van orde – kon niets met die vrijheid beginnen en keek al vol ongeduld uit naar de man die deze vrijheid weer zou wegnemen.”

De veertien jaren van de Weimarrepubliek bevinden zich tussen de periode van het keizerrijk (dat hoogstens halfdemocratisch kon worden genoemd) en de nationaal-socialistische dictatuur van 1933-1945. Ze worden vaak als aanhangsel van het eerste of als een pure voorgeschiedenis van het laatste gezien. Tijdens de Weimarperiode waren er binnen Duitsland conflicten die soms de omvang van een burgeroorlog hadden. Politieke extremisten, voornamelijk communisten en nationaal-socialisten, wonnen veel aanhang, vooral na de grote depressie van 1929.

In januari 1933 nam de leider van de nationaal-socialisten, Adolf Hitler (1889-1945), de macht over. De strakke leiding waar sommigen in 1922 zo naar verlangden, werd toen bewaarheid.

Verder lezen en kijken

©GeschiedenisBeleven.nl, auteur: Herman Hiemstra, eindredactie: Helm Horsten, foto’s: Wikimedia. Openingsfoto: Walter Rathenau in 1921. (foto: Wikimedia)

Leestips