Groningen als centrum van de mode

Herenmode uit het begin van de twintigste eeuw. (foto: Wikimedia)

Begin jaren ’60 was Groningen één van de belangrijkste Nederlandse centra voor de productie van herenkleding. Waarom verdween de confectie-industrie uit de Noordelijke provincie? En wat is er nu nog over van de ooit zo bloeiende bedrijfstak?

Door Femke Knoop

Rond 1770 maakten kleermakers voor het eerst kant- en- klare kleding, die zij uitvoerden in standaardmaten. Dit was nieuw, omdat kleding voorheen altijd op maat werd gemaakt. Pas met de industrialisatie in de 19e eeuw werd confectiekleding echt populair. Confectie was als gevolg van de slechte kwaliteit namelijk goedkoop, waardoor er veel vraag naar was onder arbeiders.

De eerste Groninger confectiebedrijven

Aanvankelijk importeerden Nederlandse kledinghandelaren confectie uit Duitsland. Rond 1870 besloten een aantal Groninger winkeliers zelf confectiekleding te produceren. De joodse families Van Dam, Levie en Muller legden de basis voor de latere confectie-industrie in Groningen.

Zij richtten zich vooral op herenkleding, die makkelijk op voorraad was te maken. De vroegste naaimachines stikten namelijk alleen vooruit, waardoor zij niet geschikt waren om ingewikkelde vrouwenkleding mee te vervaardigen.

De Groninger bedrijven werden al snel een succes. Een van de redenen hiervoor was de gerichtheid op de handel ‘en gros’. Dit hield in dat zij de door hen geproduceerde goederen verkochten aan andere zaken. Bovendien beperkten zij zich niet tot het Noorden, maar trokken zij steeds verder het land in. Ten slotte bleven de loonkosten laag, door de aanwezigheid van een groot aantal kleermakers in Groningen.

Theo Levie voor de confectiefabriek aan de Scholtenstraat in Groningen.
Directeur Theo Levie voor de confectiefabriek Gebroeders Levie aan de W.A. Scholtenstraat (1955-1960). (Foto: Collectie RHC Groninger Archieven (1785-18549))

Van thuisarbeid naar fabrieksateliers

Grote ateliers waren er niet in de begintijd. Thuiswerkers deden het meeste werk. Steeds meer arbeiders waren afhankelijk van de confectioneurs. Tussen 1899 en 1909 groeide het aantal werknemers in de totale kledingindustrie in Groningen van 972 naar 1553. In 1920 waren dat er ongeveer 2850.

In deze periode gingen de confectiebedrijven over van thuisarbeid op fabrieksateliers. De eerste ateliers ontstonden rond het begin van de 20e eeuw en waren klein.

Vanaf de jaren 20 nam het belang van grote ateliers toe. Dankzij innovaties, zoals knoopsgaten- en knoopaanzetmachines en betere naaimachines, verbeterde de kwaliteit. Door arbeiders in grote fabrieksateliers onder te brengen, konden de confectiebedrijven deze kwaliteit bovendien beter bewaken.

Toenemende concurrentie

In de jaren ’30 groeide het aantal werknemers in de confectie-industrie van 1568 naar 2500. Ondanks de economische crisis leek het dus goed te gaan. Tegelijkertijd nam de concurrentie echter enorm toe. Als gevolg van de economische crisis beperkte de Nederlandse regering vanaf 1931 de invoer vanuit onder andere Duitsland.

Om deze maatregelen te ontwijken vestigden Duitse bedrijven dochterondernemingen in Nederland. In Groningen vestigde zich bijvoorbeeld The Piccadilly Rainproof Comp. N.V. opgericht door de Berlijnse firma Grünzweig & Schlesinger. De concurrentie groeide bovendien door de komst van joodse ondernemers uit Duitsland en Oostenrijk, die waren gevlucht voor het Nazi-bewind in die landen.

Reclame voor een regenjas (1926-1928). (Foto: Collectie RHC Groninger Archieven)
Reclame voor een regenjas (1926-1928). In Groningen vestigde zich The Piccadilly Rainproof Comp. N.V.. (Foto: Collectie RHC Groninger Archieven)

Grote bloei in de jaren ’50

In de Tweede Wereldoorlog kregen de confectiebedrijven grote tegenslagen te verduren. De joodse bedrijven werden onteigend en kregen Duitse beheerders. Omdat het bedrijf Union weigerde samen te werken met de Duitse bezetters, werd het in 1942 gesloten. Andere bedrijven liepen schade op aan fabriekspanden tijdens de hevige gevechten bij de bevrijding van Groningen.

Toch herstelde de Groningse kledingindustrie zich na de oorlog wonderbaarlijk snel. De jaren ’50 waren zelfs een bloeiperiode. Deze groei had een aantal oorzaken. Ten eerste was er een grote vraag naar kleding vlak na de oorlog. Daarnaast viel Duitsland bovendien weg als exporteur van textiel, terwijl de Nederlandse regering ook de import uit andere landen beperkte.

In de jaren ’50 kwamen er veel nieuwe confectiebedrijven bij, terwijl de oude bedrijven uitbreidden. In 1955 werkten 4140 mensen, waarvan driekwart vrouwen, bij in totaal 25 bedrijven. Veel bedrijven openden vestigingen elders in de provincie. Op het hoogtepunt boden de bedrijven plaats aan bijna 6000 werknemers in heel Groningen.

12.12.11.Groningen centrum mode - werkplaats
Het interieur van de naaizaal in de kledingfabriek van de Gebroeders Levie in de periode 1940-1950. (foto: collectie RHC Groninger Archieven (1327-1137/112))

De concurrentiestrijd verloren

De bloei was echter van korte duur. In de jaren ’60 stegen de lonen en werd de werkweek korter. Hierdoor werd het duurder om kleding te produceren. Nederland ging meer kleding importeren dan exporteren. De Groningse bedrijven verloren langzaam maar zeker de concurrentiestrijd met bedrijven in andere landen.

In 1959 had al Union de fabrieksdeuren gesloten, maar de echte malaise begon met de loonexplosie na 1964. In 1966 maakte Douma & Wolf bekend te stoppen, waarna Meinen in 1968 volgde. Andere bedrijven hoopten het tij nog te keren door te fuseren, maar ook dit mocht niet baten. Van de fusie tussen C.E. Grol en Zn, S. Muller & Co en het Tilburgse bedrijf N.V. Wecotex (1969) bleef alleen de tak van Muller over. Uiteindelijk bleven alleen de fabriek van de Gebr. Levie en S. Muller & Co bestaan, die allebei uiteindelijk in 1981 ook hun deuren moesten sluiten.

Stille getuigen

De overgebleven (fabrieks)panden van de vroegere confectiebedrijven vormen stille getuigen van de ooit zo bloeiende bedrijfstak. In de panden zijn tegenwoordig winkels, woningen of andere bedrijven gevestigd. Onder andere de winkelpanden van de Gebr. Levie en Wed. N.A. van Dam en de fabriekspanden van Gebr. Levie, Union en C.E. Grol Czn. zijn er nog. Een ding hebben al deze gebouwen met elkaar gemeen. Aan de buitenkant getuigt niets meer van de vroegere eigenaars van de panden.

Het voormalige fabriekspand van de Gebroeders Levie aan de W.A. Scholtenstraat in Groningen. (foto: Femke Knoop)
Het voormalige fabriekspand van de Gebroeders Levie aan de W.A. Scholtenstraat in Groningen. (foto: Femke Knoop)

Verder lezen en kijken

©GeschiedenisBeleven.nl, auteur: Femke Knoop, eindredactie: Nienke Smit, beeldredactie: Anna Hoekstra foto’s: RHC Groninger Archieven, Wikimedia Commons & auteur.

Leestips