In het vernieuwde Rijksmuseum zijn in 80 zalen 8000 kunst- en historische objecten te zien zijn. Dit is maar een klein deel van de enorme collectie. Hoe is deze collectie eigenlijk tot stand gekomen?
Door Roland Gieles
In Nederland bevonden de meeste kunstwerken zich, tot de oprichting van de Bataafse Republiek in 1795, in privécollecties en stedelijke collecties. Privécollecties waren niet openbaar toegankelijk. Alleen vrienden en kennissen van de verzamelaar of andere kunstkenners konden de kunstwerken uit deze privécollecties bewonderen.
De stedelijke collecties waren wel toegankelijk voor het publiek. Deze collecties bestonden uit kunstobjecten die de stad onder haar hoede had genomen, bijvoorbeeld na de Beeldenstorm, tijdens de 80-jarige oorlog of na het afschaffen van de gildes en schutterijen.
Kunst voor zes stuivers
Na de Franse inval in Nederland was een groot gedeelte van de collecties van stadhouders Willem IV en Willem V als kunstschat meegenomen naar Frankrijk. Het achtergebleven deel van de stadhouderlijke collectie werd vanaf 1800 tentoongesteld in de Nationale Kunst-Gallerij in Huis ten Bosch te Den Haag. De toenmalige Agent – zeg maar minister – van Financiën, Alexander Gogel (1765-1821) was de initiatiefnemer van dit museum.
Op vaste dagen in de week kon het publiek, tegen betaling van zes stuivers, de kunst bekijken.
De Gallerij kocht 164 werken aan, waaronder De bedreigde zwaan van Jan Asselijn (ca.1610-1652) en De onthoofding van Johannes de Doper van Rembrandt van Rijn (1606-1669). Ook was er een zaal ingericht met allerlei historische voorwerpen uit de vaderlandse geschiedenis.
Links: De onthoofding van Johannes de Doper van Rembrandt van Rijn, een van de eerst aangekochte werken voor de Nationale Kunstgallerij. Rechts: minister Alexander Gogel, de initiatiefnemer van Nationale Kunstgallerij, voorloper van het Rijksmuseum. (foto’s Wikimedia)
Koninklijk museum in Amsterdam
In 1806 benoemde Napoleon Bonaparte (1769-1821) zijn broer Lodewijk Napoleon (1778-1846) tot Koning van Holland. Koning Lodewijk Napoleon liet de kunstcollectie uit de Nationale Kunst-Gallerij verplaatsen van Huis ten Bosch naar het Amsterdamse stadhuis. Hier was de Amsterdamse stedelijke collectie, met onder andere De Nachtwacht ondergebracht.
De Amsterdamse collectie werd samengevoegd met de kunstcollectie van de Nationale Kunst-Gallerij en door Lodewijk Napoleon omgedoopt tot Koninklijk Museum. Lodewijk Napoleon kocht in het korte bestaan van het Koninklijk Museum (1806-1813) veel Nederlandse kunst uit de Gouden Eeuw aan. Deze kunstwerken kwamen voornamelijk uit privé-collecties van overleden, belangrijke regenten. Net als in de Nationale Kunst-Gallerij waren er in het Koninklijk Museum zalen voor schilderkunst en aparte zalen voor historische objecten.
Ook De Nachtwacht van Rembrandt was te zien in het Koninklijk Museum in Amsterdam. (foto: Wikimedia)
’t Rijks Museum in het Trippenhuis
Koning Willem I (1772-1843) doopte het Koninklijk Museum om tot ’s Rijks Museum. In het Rijksmuseum werd ook de gehele prentencollectie van de Koninklijke Bibliotheek ondergebracht. Tegelijkertijd kwamen er nieuwe musea bij, zoals het Koninklijk Kabinet der Schilderijen, het huidige Mauritshuis in Den Haag. Hier huisvestte Willem I de stadhouderlijke collectie uit het Rijksmuseum, de collectie van zijn vader en grootvader.
De rest van de collectie, zo’n 450 schilderijen, werd vanaf 1817 tentoongesteld in het Trippenhuis in Amsterdam. Dit bleef het Rijksmuseum heten.
Het doel van de toenmalig directeur, Cornelis Apostool (1762-1844) was om de beste Nederlandse schilderkunst te tonen, zowel aan beginnende kunstenaars als aan het Nederlandse volk. Van iedere belangrijke Nederlandse kunstenaar wilde hij minstens één goed werk. Ook wilde hij aan de hand van kunst en historische objecten de vaderlandse geschiedenis tonen. In de jaren die volgden deed het Rijksmuseum geregeld aankopen op veilingen van privé-collecties en eigentijdse tentoonstellingen. Zo kocht het museum ongeveer 65 oude meesters en zo’n 150 eigentijdse schilderijen.
Het Trippenhuis aan de Kloveniersburgwal te Amsterdam, waar van 1817 tot 1885 het Rijksmuseum gevestigd was. Door A. Lutz, 1825. (foto: Rijksmuseum)
Een nieuw gebouw
Door aankopen en schenkingen, die vanaf 1870 steeds vaker voorkwamen, bleef de collectie van het Rijksmuseum groeien. Het Trippenhuis werd op den duur te klein voor de 1750 schilderijen. In 1877 begon men daarom met de bouw van een nieuw museumgebouw, naar ontwerp van Pierre Cuypers (1827-1921), dat in 1885 geopend werd.
In dit nieuwe gebouw was niet alleen plaats voor de schilderijen van het Rijksmuseum, maar ook voor de historische objecten van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap. Daarnaast kreeg het gebouw speciale zalen voor de privécollecties van verschillende verzamelaars, zoals het Museum van der Hoop, waar de collectie van de Amsterdamse bankier en politicus Adriaan van der Hoop (1778-1854) werd tentoongesteld.
Het Rijksmuseum opende in 1885 haar deuren in het nieuwe pand naar ontwerp van P.J.H. Cyypers. Deze ansichtkaart komt uit 1895. (Foto: Wikimedia)
Buitenlandse kunst
In de eerste helft van de 20e eeuw breidde directeur Frederik Schmidt Degener (1881-1941) de collectie van het Rijksmuseum niet alleen uit met Nederlandse, maar ook met Italiaanse kunst. In zijn tijd als directeur, tussen 1921 en 1941, hield Schmidt Degener de onderverdeling tussen kunst en geschiedenis aan. Hij voegde echter ook nieuwe afdelingen toe, bijvoorbeeld een sectie beeldhouwkunst en kunstnijverheid. De Italiaanse kunst bleef populair. Zo stelde het museum de grote collectie Italiaanse kunst van Otto Lanz (1865-1935) na zijn dood tentoon.
Naast Europese kunst was er in het Rijksmuseum vanaf de jaren ’50 een groot deel van de collectie Aziatische kunst van de Vereniging van Vrienden der Aziatische Kunst te zien. In deze collectie bevonden zich bijvoorbeeld prachtige godenbeelden, lakdozen en keramiek uit verschillende Aziatische landen.
In de decennia die volgden steeg het aantal bezoekers van het Rijksmuseum sterk. Daarom begon men eind jaren ’90 met het plannen van een grootschalige verbouwing. In 2004 ging deze verbouwing van start en is nu bijna klaar.
Gezamenlijke geschiedenis
Ook tijdens de verbouwing zijn er een aantal bijzondere aankopen gedaan, zoals de Gouden Bocht van Gerrit Berckheyde (1638-1698), een bronzen Somaskanda beeldengroep uit India, en een zeldzame tekening van Pieter Lastman (1583-1633). Inmiddels bestaat de totale museumcollectie, inclusief tekeningen, prenten en foto’s, uit ongeveer een miljoen objecten.
De museumcollectie bestaat dus niet uit een vaste samenstelling, maar is een dynamisch geheel van allerlei objecten, dat nu eens wordt aangevuld met een nieuwe aankoop en dan weer voor een deel in bruikleen wordt verspreid over de hele wereld.
In het vernieuwde Rijksmuseum vormen de kunstwerken en historische objecten gezamenlijk de geschiedenis van Nederland. Maar deze objecten delen tegelijkertijd ook een andere gezamenlijke geschiedenis; de geschiedenis van de collectie.
Tijdens de verbouwing kocht het museum enkele interessante stukken aan, zoals De bocht van de Herengracht van Gerrit Berckheyde. (foto: Wikimedia)
Verder lezen en kijken
- Meer artikelen over kunstgeschiedenis op GeschiedenisBeleven.nl
- Lees ook het artikel: Een nieuw hart voor het Rijksmuseum
- Op de website van het Rijksmuseum kun je de nieuwe collectie bekijken
- Bekijk een korte documentaire over het Rijksmuseum.
©GeschiedenisBeleven.nl, auteur: Roland Gieles, eindredactie: Inge den Boer, beeldredactie: Thomas Vries, foto’s: Wikimedia en Rijksmuseum Amsterdam