De film La bande à Picasso draait vanaf 15 mei in de Nederlandse bioscopen. Centraal staat de diefstal van de Mona Lisa uit het Louvre en de mogelijke rol hierin van Pablo Picasso en zijn vrienden. Wat is het werkelijke verhaal?
Door: Saskia Bekke-Proost
Op de ochtend van 22 augustus 1911 werd tot ieders afschuw ontdekt dat de Mona Lisa niet meer aan de wand in het Louvre hing. Niemand begreep hoe het 16-eeuwse meesterwerk van Leonardo da Vinci het museum ongemerkt had kunnen verlaten. En waar was het? Er werd geen losgeld gevraagd en elk spoor liep dood. De ontzetting was groot. Niet alleen in Parijs maar ook in de rest van de westerse wereld.
De ‘baron’
Een week later verscheen in de krant Paris-Journal een anonieme bekentenis van een man die vertelde dat hij in maart 1907 twee beelden uit het Louvre had gestolen, en op 7 mei 1911 nog eentje. Heel eenvoudig, door een beeld onder zijn kleding te verstoppen en doodleuk het museum uit te wandelen.
De volgende dag publiceerde de krant zijn naam: baron Ignace d’Ormesan. De politie zag direct verband met de verdwenen Mona Lisa en nam aan dat dezelfde bende achter beide diefstallen zat.
Baron Ignace d’Ormesan was echter een personage uit een verhalenbundel van de dichter Guillaume Apollinaire (1880-1918). De werkelijke naam van de beeldendief was Honoré Joseph Géry Pieret, die als secretaris voor Apollinaire had gewerkt en die vaak bij hem had gelogeerd. Géry was een charmante, maar immorele charlatan. Dat hij kunstvoorwerpen stal uit het Louvre was niet alleen voor het geld, maar bovenal voor de lol.
Op 7 september – ‘de baron’ was spoorloos – arresteerde de politie Apollinaire. De man die de spreekbuis was voor de avant-gardistische kunst. En de man die al jaren bevriend was met niemand minder dan Pablo Picasso (1881-1973).
Pablo Picasso en zijn vriend Guillaume Apollinaire (gespeeld door Pierre Bénézit).
De bende van Picasso
Apollinaire en Picasso hadden elkaar in 1905 leren kennen. Twee gelijkgestemde zielen met betrekking tot hun ideeën over kunst. Kunst zat in een keurslijf en moest worden bevrijd volgens hen. Rondom Picasso en Apollinaire ontstond ‘la bande à Picasso’, een groep schrijvers en kunstenaars, die van leer trok tegen de gevestigde kunst inclusief de daarbij behorende musea.
Zo had Apollinaire een manifest ondertekend waarin stond dat het Louvre moest worden afgebrand. De bende van Picasso frequenteerde de cafés en theaters in Montmartre en was berucht vanwege haar anarchistische ideeën, satirische uitlatingen en parodieën op de culturele elite.
Picasso woonde in die tijd in Bateau-Lavoir, een houten gebouw (bij storm krakend als een wasschuit, vandaar de naam) waar kunstenaars en dichters samenkwamen. Het lag in Montmartre waar het goedkoop wonen was en waar veel armoedzaaiers te vinden waren. Ook Picasso leidde een armoedig bestaan. Maar de zwaarmoedige sfeer van zijn vroege werken maakte geleidelijk plaats voor een optimistischer kijk op de wereld. Ongetwijfeld had dit te maken met Fernande Olivier, zijn muze en eerste grote liefde, met wie hij in 1905 ging samenwonen.
In hetzelfde jaar maakte Picasso kennis met de Amerikaanse schrijfster Gertrude Stein en haar broer Leo. De Steins verzamelden kunst en in hun woning kwamen kunstenaars en schrijvers bijeen. Ze kochten talloze werken van Picasso. Mede door grote aankopen vanaf 1906 door een paar belangrijke Parijse kunsthandelaren waren Picasso’s geldzorgen van de baan.
Fernande Olivier (gespeeld door Raphaëlle Agogué) en Pablo Picasso (gespeeld door Ignacio Mateos).
Kubisme
In 1907 schilderde Picasso een revolutionair werk: Les Demoiselles d’Avignon. Op dit werk staan vijf prostituees afgebeeld. De reductie van hun lichamen tot geometrische vormen, het platte vlak, de vreemde gezichten, de Afrikaanse maskers, dit alles veroorzaakte dat men het in eerste instantie een afschuwelijk schilderij vond.
Het was het eerste kunstwerk dat radicaal brak met de westerse schildertraditie; het was de opmaat naar het kubisme, waarvan Georges Braque (1882-1963) en Picasso de belangrijke grondleggers waren.
Gestolen beelden
Picasso zat in augustus 1911 samen met Braque in het dorpje Céret toen in het Paris-Journal de bekentenis van de ‘baron’ verscheen. Picasso vertrok snel naar Parijs, waar een zenuwachtige Apollinaire hem opwachtte.
Picasso was namelijk in het bezit van twee van de gestolen beelden! Hij had ze zelfs als inspiratiebron gebruikt voor Les Demoiselles d’Avignon. Eentje had de schilder gekocht, de andere had Géry Pieret na een bezoek simpelweg bij hem achtergelaten.
Picasso en Apollinaire waren als de dood om als immigranten te worden uitgewezen. In de nacht van 5 op 6 september zeulden ze met de beelden in een koffer door Parijs. Het plan om alles in de Seine te gooien, voerden ze op het laatste moment niet uit. De volgende ochtend gaven ze via de redactie van het Paris-Journal de beelden terug aan het museum.
Vriendschap op de proef gesteld
Vlak daarna werd Apollinaire niettemin gearresteerd vanwege zijn contacten met de ‘baron’ die hij vier dagen daarvoor op de trein had gezet en die sindsdien spoorloos was. Tijdens zijn verhoor vertelde Apollinaire onder druk dat Picasso de beelden in bezit had gehad.
De twee vrienden stonden enkele dagen later naast elkaar voor de rechter. Beiden waren enorm zenuwachtig. Apollinaire bekende dat hij Géry onderdak had geboden en dat hij wist van de gestolen beelden. Picasso was zo bang dat hij alles ontkende, zelfs zijn relatie met Apollinaire.
Met de gestolen Mona Lisa hadden de twee echter helemaal niks te maken en vanwege gebrek aan bewijs werden ze niet vervolgd. Niettemin was Apollinaire al door de media publiekelijk aan de schandpaal genageld.
Picasso bleef wel buiten schot. Hun vriendschap was zwaar op de proef gesteld maar bleef toch overeind. Twee jaar later, in 1913, werd ook de Mona Lisa weer teruggevonden. De werkelijke dief bleek de Italiaan Vincenzo Peruggia te zijn, een ex-werknemer van het Louvre.
Mugshots van Vincenzo Peruggia die de Mona Lisa had gestolen. (foto: Bettmann/CORBIS)
Geen boefjes, maar revolutionairen
De film La bande à Picasso is een vrije bewerking van een aantal waargebeurde feiten. Regisseur Fernando Colomo neemt her en der een loopje met de werkelijkheid door gebeurtenissen samen te voegen of enigszins te verdraaien. Hij zet de bende van Picasso neer als een stel boefjes: zo laat hij in het begin van de film een van de kunstenaars als zakkenroller optreden. De toon is hiermee gezet.
Kunsthistorische aspecten komen aan bod in de film, die de nodige sfeervolle beelden bevat. Het schilderij Les Demoiselles d’Avignon speelt ook een belangrijke rol.
Maar de ontwikkeling van de moderne kunst wordt gekoppeld aan de diefstal van de beelden en nauwelijks aan de artistieke ideeën van Picasso en Braque. En dat is jammer. Deze kunstenaars waren geen criminelen, maar revolutionairen: hun kubistische werken zorgden voor een wereldwijd ‘schandaal’ dat zijn weerga niet kende.
De kunstwereld schudde op haar grondvesten en bleef dat nog lang doen, terwijl de Mona Lisa ondertussen weer rustig en glimlachend in het Louvre hing.
De ‘bende van Picasso’, met de Spaanse schilder in het midden, loopt door een kunstgalerie.
Verder kijken & lezen
- Meer artikelen over kunstgeschiedenis of films op GeschiedenisBeleven.nl
- Bekijk een korte biografie van Pablo Picasso
- Bekijk de trailer van de film La bande à Picasso:
©GeschiedenisBeleven.nl, auteur: Saskia Bekke-Proost, eindredactie: Jonathan Verwey, foto’s: Wikimedia en Arti Film en Fernando Colomo Producciones Cinematográficas S.L.