Zo Nederlands als winterlandschappen met schaatsers zijn, zo on-Nederlands is de herkomst van het woord schaats. Dat is namelijk een Frans leenwoord, maar heeft in die taal helemaal niets met schaatsen te maken.
Door Stieneke Ritzema
In het Frans betekent dat leenwoord, échasse, stelt. Voordat we in Nederland in de 16e eeuw over schaatsen gingen spreken, hadden we het over een iserene scoe (ijzeren schoen), schaverdijn of schrickschoen. Het ontstaan van de huidige betekenis zal ermee te maken hebben dat een schaats net als een stelt een verhoging, een verlenging van je benen is, maar dan speciaal voor op ijs.
De Nederlandse betekenis voor schaats komt weer in andere talen als leenwoord voor. In het Engels is het sinds de 17e eeuw skate. En vanuit die taal is het weer overgenomen door verschillende Scandinavische talen. Skøyte bijvoorbeeld in het Noors, en skøjte in het Deens. We hebben het woord dus niet bedacht, maar er wel onze eigen betekenis aan gegeven, en die met het woord weer doorgegeven.
Foto: Aert van der Neer, Winterlandschap met schaatsers en kolfspelers (ca. 1642)
©GeschiedenisBeleven.nl, auteur: Stieneke Ritzema, foto: Wikimedia