Ommuurde vrouwen in de middeleeuwse stad

Ommuurde vrouwen miniatuur

In de Middeleeuwen lieten honderden West-Europese vrouwen zich vrijwillig inmetselen om een extreem religieus leven te leiden. Ondanks hun verborgen bestaan ontwikkelden zij zich tot spirituele raadgeefsters voor een hele stad en wisten zo grote invloed te krijgen.

Door Nienke Smit

In tegenstelling tot wat lang gedacht is, waren kluizenaressen geen marginaal verschijnsel. Waarschijnlijk had elke stad wel een kluizenares en moeten er in West-Europa honderden vrouwen zijn geweest die voor het kluizenaarschap hebben gekozen. Via een venster in de buitenmuur konden ze contact houden met de buitenwereld, wel verborgen achter een gordijn, zodat hun uiterlijk helemaal aan het zicht onttrokken was.

Het kluizenaarschap was lange tijd voor vrouwen de manier om binnen de kerk een hoge positie en aanzien te verwerven, zonder uit de samenleving te verdwijnen. De vrouwen gaven raad op allerlei terreinen en traden ook op als religieuze leermeesteres. Hoewel ze geen formele kerkelijke positie bekleedden, ontwikkelden ze zich als de vrouwelijke equivalent van de priester.

Berggrot

Het kluizenaarsideaal, het leven in afzondering om je te wijden aan het dienen van God, komt in het christendom al heel lang voor. In de bijbel staan voorbeelden van heiligen die zich in de woestijn zouden hebben teruggetrokken. In de vroege Middeleeuwen waren kluizenaars vooral mannen, die zich bijvoorbeeld voor lange tijd terugtrokken in het bos.

Voor de middeleeuwse kluizenaressen zou de bijbelse Maria Magdalena een belangrijk voorbeeldfiguur worden. Zo zou zij lange tijd in een berggrot hebben geleefd, in totale afzondering en overgave aan God. Vooral de verhalen over Maria Magdalena als vrouwelijke apostel, dienden hierbij als voorbeeld voor vrouwelijke spiritualiteit.

Met de opkomst van de steden ontstond er rond 1100 het fenomeen van de stadskluizenares. Dit waren voornamelijk vrouwen die zich niet langer afzonderden, zoals nonnen, maar kozen voor een religieus leven, midden in de stad. Net zoals de begijnen waren ze niet bij een klooster aangesloten.

Het ontstaan van de stadskluizenares past in de opkomst van lekenvroomheid in de 12e eeuw. Steeds meer gingen gewone mensen zich bezighouden met religie ook buiten de officiële instituties van de kerk. Tegelijkertijd richtte de kerk zich meer op het leven in de stad. Zo waren er de bedelorden die het ideaal van vita apostolica, het naleven van het leven van Christus, binnen de stadssamenleving vormgaven. Ze werden enorm populair.

Levend begraven

Cel van een kluizenares in de Holy Trinity Church in Skipton. Wanneer een vrouw zich liet inkluizen, dan werd er vaak een begrafenismis opgedragen en kreeg zij de laatste sacramenten toegediend. Met de insluiting in de kluis, nam ze afstand van het aardse leven. Voortaan was ze dood voor de (buiten)wereld. De vrouw kwam hierdoor los te staan van haar lichaam en daarmee van haar vrouwelijkheid. De inmetseling was daarbij een rituele handeling die haar nieuwe status symboliseerde.

Maar die status betekende dus geen letterlijke opsluiting. De kluis van de stadskluizenares grensde meestal aan de kerk of was er zelfs aan vast gebouwd. De vrouwen zaten niet echt gevangen: aan de kerkkant van de kluis zat een deur. Maar ze schijnen in de praktijk heel zelden hun plek te hebben verlaten.

Sommige kluizen waren zelfs vrij groot, zo had de kluis van Ivetta van Hoei twee verdiepingen. Ook hadden veel kluizenaressen helpsters die de kluis schoonhielden en hen hielpen met dagelijkse zaken en kregen ze logees.

Tussen hemel en aarde

De vrouwen die kozen voor het kluizenaarsleven waren meestal al wat ouder, een jaar of veertig, en vaak weduwe. Ook ging het vaak om niet-adelijke, intellectuele vrouwen, afkomstig uit de nieuwe stedelijke handelselite. Voor deze vrouwen was het kluizenaarschap een interessante keuze, omdat ze hiermee de mogelijkheid kregen hun leven aan studie en spiritualiteit te wijden en daarmee een invloedrijke positie te verwerven. De kluis lieten ze vaak bouwen van hun eigen geld, bijvoorbeeld uit een erfenis.

De stedelijke bevolking zag de kluizenares als bemiddelaar tussen hemel en aarde. Door haar bijzondere positie als dode-op-aarde, kon ze met God in contact treden en kreeg ze visioenen door. Dit gaf haar veel aanzien en maakte haar tot een religieuze autoriteit.

Niet alleen het gewone volk kwam om raad, ook de plaatselijke elite vroeg haar om advies in bijvoorbeeld bestuursaangelegenheden. De stadskluizenares kon zich hierdoor ontwikkelen tot een soort tegenhanger van de priester. Ze ontwikkelden zich meer dan eens tot invloedrijke personen met een prominente plaats in de stadssamenleving. Voor veel vrouwen was het kluizenaarschap de weg die hen open stond om zich te ontwikkelen en invloed te krijgen.

Van de kluis van Aleid Gerardsdochter van Veen in de Sint Maartenskerk in Zaltbommel is nog slechts een restant over. De raampje waardoor zij ooit aanspreekbaar was is dichtgemetseld. (foto: Annette Zeelenberg)
Van de kluis van Aleid Gerardsdochter van Veen in de Sint Maartenskerk in Zaltbommel is nog slechts een restant over. De raampje waardoor zij ooit aanspreekbaar was is dichtgemetseld. (foto: Annette Zeelenberg)

Bastaarddochter

Het bekendste voorbeeld van een stadskluizenares in Nederland is de Utrechtse Suster Bertken (1426/27-1514). Zij was waarschijnlijk de bastaarddochter van de onderbisschop van Utrecht en had een goede opvoeding gehad. Zij verbleef 57 jaar lang in kluis van 16 vierkante meter aan de Utrechtse Buurtkerk. In deze kluis, die ze van haar eigen geld had laten bouwen, leefde ze een streng ascetisch leven van bidden en vasten.

Na haar dood werden de klokken tweemaal geluid, iets dat alleen gebeurde bij de dood van een bisschop. Van Bertken is een aantal religieuze geschriften bewaard gebleven, waaronder liederen over haar mystieke ervaring met God.

Het bleef er niet bij dat de kluizenaressen opgesloten waren. Ze leefden meestal een streng religieus leven van vasten en bidden. Ook hun leefomstandigheden waren bijzonder sober, zoals paste bij een streng religieus leven. Zo is bekend dat Suster Bertken een grof haren kleed droeg, op blote voeten liep, geen verwarming had in haar kluis en geen vlees of zuivel consumeerde.

Hoewel de vrouwen niet bij een kloosterorde waren aangesloten, volgden ze vaak wel een kloosterregel, die hun dagelijkse routine bepaalde. Uit Engeland is zelfs een aparte regel bekend voor kluizenaressen, de ancrene wisse. Deze regel werd oorspronkelijk door een monnik geschreven voor drie zuster die zich lieten inkluizen en werd daarna een algemene regel voor vrouwen die als kluizenares wilden gaan leven.

Na het concilie van Trente (1545-1563) verdwenen de stadskluizenaressen. Volgens het Vaticaan hoorden vrouwelijke geestelijken thuis achter de muren van het klooster en niet in het openbare leven van een stad. Hiermee kwam een einde aan een periode van vrouwelijk spiritueel leiderschap.

Gedenksteen in Utrecht voor stadskluizenares Suster Bertken (1426/27-1514).

Verder lezen & kijken

  • Boek: Verborgen vrouwen, Anneke Mulder-Bakker, Uitgeverij Verloren (2007)
  • Dossier Suster Bertken met o.a. haar gedichten op de website van de KB
  • Reportage stadskluizenaressen van OVT over het project ‘Verborgen Vrouwen’
  • Boek: Lives of the Anchoressess. The Rise of the Urban Recluse in Medieval Europe, Anneke Mulder-Bakker, Philadelphia, 2005.
  • Boek: Suster Bertken: Mi quam een schoon geluit in mijn oren. Het werk van Suster Bertken, opnieuw uitgegeven en toegelicht door José van Aelst, Fons van Buuren en Annemeike Tan, Hilversum, 2007.

©GeschiedenisBeleven.nl, auteur: Nienke Smit, eindredactie: Margriet Pflug, foto’s Wikimedia

Leestips